een tamelijk kort verhaal
Toen ik hem tegenkwam sloop hij als een engerd door de donkere nacht. En toen, ghhhhhhh! Toen trapte ik hem pardoes op de staart. Met een monsterlijke klauw schoot hij uit en reet daarbij met één haal mijn been open. Een scherpe pijn sneed door mijn lijf en een rooddonkere bloednaad tekende mijn kuit. Een trap voor een haal. Billijk, dat wel.
Toen ik hem riep kwam hij. En toen ik hem zag gaf ik hem te eten, zo mager was hij. Ik vermoed dat hij daarom en zonder al te veel poespas bij me bleef, het zwerversbestaan opgaf en sedentair werd. Al heeft het feit dat iemand zijn zaadleiders had doorgeknipt er misschien ook wat mee te maken. Toch zegt de arts dat de castratie waarschijnlijk te laat heeft plaatsgevonden en dat hij daarom geregeld in huis plast. Ik laat maar betijen, onverschillig dweil ik de boel achter hem op. Sommige dingen kun je niet ontleren. Zeker niet als je een oude kater bent, neemt u dat maar van me aan.
Een naam heb ik hem niet gegeven, wat moet hij daarmee? In zijn wereld dragen de dingen geen namen en worden ze niet van elkaar gescheiden door ze met woorden te bekleden. De wereld kent daar een heel andere orde, toch is het dezelfde: er is maar één wereld. Klootzak, zeg ik tegen hem wanneer ik hem roep, kom Klootzak.
Klootzak heeft net een hoop droogvoer naar binnen gewerkt en ligt nu in de meest onmogelijke positie zijn eigen hol te likken. Hij wentelt zich in de behaaglijke hitte van het haardvuur. Hij ziet er zowaar gelukkig uit! Binnenkort – nog even, dat duurt zo z’n tijd – zal hij in een langgerekte slaap dommelen. Met zijn gespikkelde vacht zal hij dan nog nauwelijks te onderheiden zijn van de andere dingen.
Klootzak leeft in het paradijs.
Wij niet, zoveel is duidelijk. Was het wel zo, dan lag ik nu ergens lekker mijn eigen hol te likken, zorgeloos in een naamloze wereld zonder begin of einde, neemt u dat maar van me aan. ***